Bètacellen opsporen bij diabetes type 1
Veel mensen met diabetes type 1 hebben nog insulineproducerende bètacellen, maar die doen weinig tot niets. Wetenschappers willen die cellen kunnen opsporen, om nieuwe therapieën te testen en behandelingen op maat te maken.
Bètacellen zijn de cellen die insuline produceren. Ze maken slechts 1 tot 3 procent uit van de hele alvleesklier, waarin ze verspreid zitten, in de eilandjes van Langerhans. Een eilandje is 100-300 micrometer in diameter, het formaat van een zandkorrel.
Een mens heeft normaal gesproken ongeveer een miljoen eilandjes van Langerhans, en enkele miljarden bètacellen. En die liggen bij diabetes type 1 zwaar onder vuur door een overijverig afweersysteem.
Toch nog bètacellen over
In tegenstelling tot wat eerst werd gedacht, blijken veel mensen met diabetes type 1 tot vijftig jaar na de diagnose toch nog slapende bètacellen te hebben. ‘Slapend’ wil zeggen dat ze geen of bijna geen insuline maken.
Dat weten we uit verschillende onderzoeken, waarin alvleesklieren van overleden mensen zijn bestudeerd of waarin bij levende mensen de C-peptide is gemeten. C-peptide komt vrij bij de productie van insuline. Dat betekent dus dat er bètacellen zijn die ontsnappen aan het afweersysteem, of die nieuw zijn ontstaan.
Uit eerder onderzoek weten we dat de hoeveelheid C-peptide niet automatisch iets zegt over hoeveel bètacellen iemand nog heeft. Iemand die weinig insuline produceert en dus weinig C-peptide heeft, kan nog wel veel cellen hebben, en omgekeerd. Het zou daarom mooi zijn als we de hoeveelheid cellen rechtstreeks kunnen meten.
Bètacellen zichtbaar maken
Bètacellen zijn te klein om zichtbaar te zijn op zelfs de meest geavanceerde scanners. Daarom sporen onderzoekers ze op met hulp van stoffen die specifiek aan bètacellen blijven hangen en die zichtbaar zijn voor PET- of SPECT-scanners.
Die stoffen heten radio-gelabelde tracer-moleculen, kortweg radiotracer. Ze hebben een klein radioactief ‘vlaggetje’, en door die stralingsvlaggetjes te meten, wordt ook meteen de hoeveelheid cellen gemeten. De dosis straling is zo laag dat hij veilig is voor het lichaam.
Enkele onderzoeken met mensen
Het opsporen van bètacellen (beta cell imaging) is nog tamelijk nieuw. Momenteel lopen er enkele onderzoeken met mensen, elk met een andere radiotracer die zich hecht aan de bètacellen:
- De beste resultaten zijn er met de stof exendin-4, waaraan de Nederlandse dr. Brom en dr. Gotthardt van het Radboudumc werken. Deze stof is het meest gevoelig voor bètacellen en hecht zich daaraan als beste van de drie stoffen.
- Een tweede stof die gebruikt wordt, in Amerikaans onderzoek, is DTBZ. Probleempje: die hecht zich nog te veel aan andere soorten cellen in de alvleesklier, waardoor je meer telt dan de bètacellen.
- Een derde stof onderzoeken ze in Zweden: HTP. Het lastige daarvan is dat hij zich eveneens aan andere soorten cellen in de alvleesklier hecht.
De bètacel blijft een hele lastige cel om te bekijken. De dosis van de radiotracer mag niet te hoog zijn, vanwege het risico op stralingsvergiftiging. De stof mag ook echt alleen aan de bètacellen hechten, anders is de meting onbetrouwbaar. Daarnaast is het lastig om te controleren of de telling klopt, want je kunt de bètacellen bij een levend persoon immers niet op een andere manier meten.
Tot nu toe zijn alleen volwassenen onderzocht, maar er is zojuist een techniek met een lagere stralingsdosis beschikbaar gekomen. Daarmee kunnen ook veilig scans worden gedaan bij kinderen.
Waarom bètacellen opsporen?
Om meerdere redenen willen onderzoekers bètacellen zichtbaar kunnen maken. Om te beginnen is het belangrijk om te zien hoe bètacellen zich gedragen in de loop der tijd, zodat we de ontwikkeling van diabetes beter begrijpen.
Minstens zo belangrijk is het toewerken naar behandeling op maat: steeds meer blijkt dat diabetes type 1 bij iedereen anders is. Terwijl de behandeling met insuline standaard is. Daarin kan wellicht veel meer variatie komen, afhankelijk van hoeveel bètacellen iemand nog heeft en de kwaliteit ervan.
Verder zit er aardig schot in de onderzoeken naar immuuntherapieën om diabetes te genezen, evenals in onderzoek naar transplantatie van nieuwe bètacellen. Voor het testen van deze nieuwe therapieën is het handig om beter te kunnen volgen hoe goed ze werken. En als we in de toekomst slapende cellen wakker willen maken, moeten we ze wel eerst vinden.
Wat heb jij eraan?
Radiotracers geven veelbelovende resultaten voor het zichtbaar maken van bètacellen. Maar er is nog maar een handjevol proefpersonen onderzocht - in totaal 30 mensen met diabetes en 35 zonder diabetes, om te vergelijken. Dus er is nog niet veel te zeggen over hoeveel cellen er gemiddeld nog over zijn op welke leeftijd.
Momenteel kun je nog nergens aankloppen om je cellen te laten meten, al zou je dat nog zo graag willen weten. Zo’n scan heeft medisch gezien pas nut als er manieren zijn om iets met die uitslag te doen, in de zin van nieuwe therapieën en behandeling op maat. Daar wordt in ieder geval hard aan gewerkt. De combinatie met het zichtbaar maken van bètacellen geeft ze tegen die tijd extra kracht.